Langere titel >> Improvisatietheater: een dolle geschiedenis van durven, falen en floreren.
Improvisatie is ouder dan Shakespeare, ouder dan souffleurs en zelfs ouder dan dramaqueens. Het begon allemaal met de Commedia dell’arte in het 16e-eeuwse Italië. Een soort sketchcomedy avant la lettre, waarin gemaskerde spelers op pleinen en podia het publiek veroverden met vaste typetjes, losse verhalen en bakken improvisatie. Het was snel, fysiek, bij de haren getrokken — en vooral: levend.
Eeuwen later in Chicago ging Viola Spolin in de jaren ’40 met kinderen en acteurs aan de slag. Geen script, geen hoofdrol, wél spelregels die vrijheid gaven. Haar doel? Mensen leren spelen zonder zelfcensuur, met de verbeelding als kompas. Niet denken, maar doen. Haar zoon, Paul Sills, zette haar methodes op de planken en richtte mee The Second City op: bakermat van improvcomedy én wiebelige stoelen van het lachen. Daar stapte ook Del Close binnen — half filosoof, half vuurwerkfabriek. Hij vond improvisatie geen oefenvorm, maar een kunst op zich. Samenwerking, associatie en absurditeit kregen vorm in de Harold, een lange vorm waarin scènes, thema’s en personages elkaar beïnvloeden als jazzmuzikanten op een goed humeur. En iedereen kent de acteurs uit deze school: Tina Fey, Bill Murray, John Belushi, Amy Poehler (zette werk van Del Close voort in New York bij UCB), Chris Farley, Jason Sudeikis & Donald Glover.
Aan de overkant van de oceaan stond Keith Johnstone (Londen) met evenveel goesting te schudden aan de muren van het klassieke toneel. Hij vond acteurs veel te braaf, veel te geforceerd. Met formats als Theatresports en technieken als statusspel, wilde hij één ding: mensen hun spontaniteit teruggeven. En lachen mocht, maar moest niet.
In dezelfde adem ontstond in de jaren ’70 ook Playback Theatre. Hier gaat het niet om verzonnen scènes, maar om échte verhalen van het publiek die door spelers live worden vertaald naar beeld, beweging en muziek. Het resultaat is een wonderlijke mix van empathie, herkenning en “zo had ik het zelf nog niet bekeken”.
En dan is er nog de TheaterClown: die komt uit de kermis, de piste én het diepste van jezelf. Geen grapjas met fluitje, maar een hypergevoelige speler die het publiek recht in de ogen kijkt. Zijn drijfveer? Volledig aanwezig zijn in het moment, met een open hart en een open neus. Theaterclownerie is puur spel, zonder filter, en maakt van falen een feest.
Improvisatie is dus geen stijl, maar een levenshouding: nieuwsgierig zijn, vertrouwen op het onbekende, durven struikelen én er iets moois van maken. Van maskers tot microfoons, van clown tot collectieve creatie — improvisatie blijft een ode aan het nu.